De Zin van het Leven is Overgooien met een Rubberbal
Overgooien met een rubberbal in het klaslokaal: de zin van het leven. Stel jezelf deze vraag: wanneer voelde ik het leven door mijzelf heen stromen? Wanneer voelde ik mijzelf groot? En wanneer klein? Toen ik met een rubberbal moest overgooien in het klaslokaal. Iedere keer riep ik een zinnetje, al weet ik niet meer wat Mirjam mij liet roepen.
Mirjam was één van de docenten. Ze was een zangdocent, ze deed zich simpel voor, een beetje zweverig, maar nu snap ik dat zij al die tijd iets op het spoor was dat ik nu nog steeds najaag. Ja, ze leerde mensen zingen, maar mij niet, ik heb nooit zangles bij haar gehad, en volgens mij waren haar zanglessen een excuus om mensen te helpen zichzelf te leren kennen.
Ze liet me door het lokaal rennen - een grote hal met veel daglicht dat door de grote, 19e-eeuwse dakramen naar binnen vloeide - en steeds gooide ik de bal naar een andere student. De studenten staan me nauwlijks meer bij, op een enkeling na, maar ik herinner me het licht, het geluid, en het gevoel. Het voelde alsof ze me allemaal aanstaarden, en natuurlijk deden ze dat ook - ik rende in mijn eentje door de hal terwijl ik hetzelfde zinnetje bleef roepen - maar na een aantal repetities begon ik sneller te bewegen; ik vergat langzaam mijn omgeving, en het stemmetje in mijn hoofd dat mij vertelde wat de anderen zoal niet over mij dachten, werd zachter. Bij de zevende worp was het volledig verdwenen. Ik gooide de bal en trok snel een wc-deur achter me dicht, zodat de bal niet teruggeworpen kon worden. Ik hoorde de zaal lachen. Ik voelde me goed: ik heb aandacht altijd prettig gevonden.
... Nu herinner ik me de zin die ik bleef herhalen: 'Ik heb zendingsdrang.' Ik heb zendingsdrang, zoals de meeste schrijvers, maar net zoals de meeste schrijvers, heb ik ook erg zwakke zenuwen. Ik wil mensen iets vertellen, maar ben bang dat ik het niet goed vertel, dat ik wordt misverstaan - dat is mijn kardinale angst. Wanneer ik niets zeg, wordt ik ziek; ik wordt letterlijk, fysiek ziek van radiostiltes. Ik raak depressief, wordt hypochondrisch, paranoïde. Wanneer ik dan eindelijk, tot het uiterste gedreven door griep, indigestie, en slapeloosheid, iets probeer te zeggen, lach ik mijzelf namens de gehele wereld uit; nee, uitlachen is te zacht uitgedrukt. Ik verafschuw mijzelf en mijn werk. Ik zie mijzelf liever als werkloos ('ik ben een lanterfanter') dan als schrijver. Deze situatie levert nogal een dilemma op. Te sterven aan zenuwen of aan constipatie? De depressie of de mislukking? U ziet, mijn lieve lezer, dat ik het niet getroffen heb. Sterven zal ik toch wel.
Als dit verhaal u bekent voorkomt, dan is dat omdat het inmiddels een cliché is. Ik ben een cliché. Dat begrijp ik, en dat spijt me (dit is het enige excuus dat ik u ga aanbieden). Maar ik heb besloten dat ik evengoed een cliché ben als een mislukking, en ik kan u er evenwel in betrekken. Misschien bent u er niet eens, en dat zou ik u niet kwalijk nemen, maar ik zal de pretentie in stand houden voor mijn eigen gemoedsrust. Mijn eigen gemoedsrust. Dat heilige der heiligsten. (Niet lang geleden zei iemand mij dat het leven niet bestaat om ons gelukkig te maken. Ik geloof hem. Maar als het leven ons geluk dan niet op haar agenda heeft staan, dan is het des te belangrijker dat wij ons eigen gemoed behartigen.)
Goed, denkt u, als u begrijpt dat dit clichématig is (de nadruk op matig), en dat het bovenstaande gewoon een korte zelfreflectie is, waarom vertelt u me dit dan? Goede vraag. Het antwoord is even goed. Ik vertel het u omdat ik u wilt dat u zich iets afvraagt voordat we verder gaan. Een simpele vraag: wanneer, in mijn leven tot nu, door welke activiteiten, voel ik mij groot, en wanneer voel ik mij klein? Denk een moment goed na; denk niet te diep, maar geef het antwoord de tijd om zich te manifesteren. Anders gezegd: wanneer voel ik dat ik leef, en wanneer voel ik mij dood vanbinnen? Beoordeel uw antwoorden niet direct. Uw antwoord lijkt op het eerste gezicht misschien klein, onbenullig, maar erin ligt een groot geheim besloten. Wanneer ik mijzelf vraag: 'wanneer voel ik mijzelf groot?' denk ik terug aan dat ene moment dat ik zojuist beschreef. Ik voel mij groot wanneer ik een rubberbal overgooi in een groot lokaal, terwijl ik rondren en roep dat ik zendingsdrang heb. Dat moet nu ongeveer tien jaar geleden zijn. Het lijkt misschien onbeduidend, maar ik kan u verzekeren: erin schuilt de gehele betekenis van het leven. De zin van mijn leven.
U moet begrijpen dat ik de zin van het leven als een hoogstpersoonlijke zaak beschouw. Een hoogstpersoonlijke zaak die, mocht u het niet uitvogelen, uw grootste bron van kwelling en leed zal zijn. Wie het wel onderzoekt, zal na het nodige rommelen een aangenamer leven lijden - ook al blijft het definitieve antwoord altijd 'ik weet het niet', of: 'futiel'. Ik denk dat precies deze conclusie ons ervan afschrikt alle antwoorden ertussen te onderzoeken. Want tussen de antwoorden 'een koud biertje', of 'het weekend' en 'futiel' is van alles mogelijk: 'zeevissen' en 'kinderen opvoeden' - zo-ook het overgooien van een rubberbal. En zelfs als het antwoord 'futiel' is, dan is het aan u om te bepalen hoe u futiel wilt wezen. En dat vind ik erg mooi; in die simpele paradox ligt een onooglijke poëtische schoonheid. Het leven is futiel, maar ik bepaal welk soort, en hoe ik ten onder zal gaan. En als ik lachend ten onder ga, kunnen we dan van tragedie nog spreken?
Een clown die niet kan spelen die weer moet leren spelen.